Ode
MOEDEROM

MOEDEROM

28 februari 2019

Ik heb het al eens gehad over mijn grootmoeder langs moeders kant. Mémé was een wijze vrouw, die weinig naar school had kunnen gaan, maar met haar levenskennis toch occasioneel les mocht geven aan dochters van rijke mensen. Voor elke les werd ze beloond met een Boudoirkoekje (u weet wel, van die Lange Vingers), een glas Malagawijn en af en toe een muntstuk. De smaak van die Malagawijn (een portoachtige aperitiefdrank) is haar goed bijgebleven, want op latere leeftijd vroeg ze haar kinderen die naar Spanje reisden om telkens een fles mee te brengen, omdat dit toen hier niet verkrijgbaar was.

Ik was er kind aan huis, omdat mijn eerste levensjaren samenvielen met de verhuis van mijn grootouders van een dorp naar de stad, vlakbij mijn ouders. Grootvader was schoolhoofd en het gezin woonde in het schoolhuis, totdat hij – éénmaal op pensioen – de job en het huis aan zijn opvolger moest overlaten. In die sfeer, met de stress van de aanpassing aan een nieuwe omgeving en de toenemende ziekte van grootvader, was zo’n ukkie een welkome afleiding, die voor vrolijkheid en wat ontspanning zorgde, zeker omdat ik toen ook al zo charmant was als nu.

Maar ik heb het nog niet gehad over mijn grootmoeder langs vaders zijde. Wellicht omdat zij verderaf woonde en niet zo regelmatig op bezoek kwam – er was toen niet zo’n traditie om zich vaak te verplaatsen. Het heeft ook lang geduurd eer ik haar naam ten volle begreep. Er werd altijd gesproken over “moederomtje” en het duurde een poos vooraleer ik snapte dat het ging over Moeder Romtje, waarbij Romtje een lief verkleinwoord (een verliefwoordje dus) was van haar voornaam Romanie.

Moeder Romtje was een klein, tenger vrouwtje – de beelden die ik van haar heb zijn eerder afkomstig van de zeldzame foto’s dan vanuit mijn directe herinneringen – die er ontzettend breekbaar uit zag, maar een hele sterke vrouw was. Een taaie wisse (wilgentak), zoals men bij ons placht te zeggen, maar dan positief bedoeld. Ook zij had een heel bewogen leven achter de rug. Haar verloofde (mijn latere grootvader) verdween tijdens de Grote Oorlog en omdat in het dorp gefluisterd werd dat hij ergens gesneuveld was, huwde ze een andere man, met wie ze een dochter kreeg. Maar na de oorlog dook mijn grootvader weer op, wat voor de nodige consternatie zorgde. Haar man kon daar niet mee om en benam zich van het leven. En zo huwde ze dan toch met mijn grootvader (gelukkig, anders had ik dit niet kunnen schrijven) en kregen ze nog 9 kinderen, waarvan er 8 in leven bleven.

Moeder Romtje was een zuinige, hardwerkende vrouw, die mee de boerderij runde en er ondanks alle krapte in slaagde om haar spaarcentjes mee te geven aan haar broer die met zijn 15 kinderen naar Frankrijk migreerde – en bij wiens nazaten ik later zo vaak op vakantie ging.

Dit is geen streekroman in een notendop, geen soapscenario, maar zo uit de eigen familiegeschiedenis gehaald.

In deze tijden, waarbij we ons fundamenteel afvragen hoe we verder met de Aarde, onze moeder omgaan, is het goed om te beseffen dat de generaties vóór ons in moeilijke omstandigheden hard gewerkt hebben om ons toekomst te bieden. En in de wijze waarop wij met onze Aardemoeder omgaan is het dus belangrijk voor de toekomstige generaties om geen oeverloze debatten meer te voeren, maar fundamentele keuzes te maken. Zoals: zonder zever volop voor hernieuwbare energie gaan. Opdat wij de ukkies die nu rondlopen (en nog zullen komen) een leefbare toekomst kunnen bieden, waarbij ze misschien ooit een familieverhaal met verliefwoordjes zullen schrijven, omdat de geschiedenis van de mensheid kan verder gezet worden in een leefbare wereld, die we nog steeds onze moeder mogen noemen.

Bart Bode